Verhalen
Ben Bril was een uitstekende bokser. En Ben Bril was Joods. Hij stopte met boksen toen nazi-Duitsland opkwam, werd verraden door zijn vroegere boksmaat en overleefde met zijn gezin de gruwelijkheden in concentratiekamp Bergen-Belsen. Een postuum eerbetoon.
Als door een wonder overleefden Ben Bril en zijn gezin de oorlog. De ex-bokser sprak niet graag over de verschrikkingen die hij, zijn vrouw Celia en hun zoon Albert hadden meegemaakt om te overleven. Maar als je hem vroeg naar zijn mening over de wijze waarop sport Nederland in de oorlogsjaren had gefunctioneerd, hoe sportbonden na het plaatsen van een bord ‘Verboden voor Joden’ moeiteloos verder gingen met sporten, dan spuwden zijn ogen vuur. Net als bij de Joodse scheidsrechter Leo Horn. “Onbegrijpelijk dat ze konden sporten, plezier konden maken zonder hun Joodse vrienden, ik had dat niet gedaan en niet gekund,” riep Ben dan uit.
Henk van Dorp en ik spraken Ben een paar keer rond 4 en 5 mei. Vergezeld door zijn vrouw kwam hij naar de studio. Een leuke bijkomstigheid was dat we in de jaren tachtig van de vorige eeuw ook wel eens afspraken in de broodjeszaak van Ben en Celia Bril in Utrecht, zodat we meteen een ouderwets broodje halfom konden bestellen. In 2006 publiceerde journalist Ed van Opzeeland bij uitgever De Buitenspelers de biografie Ben Bril, Davidster als Ereteken. Drie jaar later wijdde Andere Tijden Sport aan de hand van bokser Barry Groenteman een aflevering aan Bril onder de titel Boksen voor je leven. In deze speciale editie van Helden hoort een postuum eerbetoon aan de bokser die in de arme, vooroorlogse Amsterdamse Jodenbuurt op 16 juli 1912 werd geboren als Barend Bril.
Davidster
Boksen was voor de oorlog populair onder het grote Joodse proletariaat in Amsterdam. Zoals veel Joodse boksers was ook Ben, geboren op 16 juli 1912, een pupil van trainer Joop Cosman. Hij was net vijftien toen hij zijn eerste wedstrijd bokste en won. Het was een jaar voor de Olympische Spelen in Amsterdam en de boksbond wilde hem al mee laten doen aan de Spelen. Een probleem: Ben was op dat moment vijftien en dus te jong. Door zijn geboortedatum te vervalsen kon hij als vlieggewicht op 8 augustus 1928 in een afgeladen Olympisch Stadion in de ring stappen. Ben was nog geen vijftig kilo en nog maar een paar weken zestien jaar.
Hij won zijn eerste partij, maar verloor zijn tweede en, naar later zou blijken, laatste olympische gevecht.
Hoewel nooit bewezen, zou de secretaris- penningmeester van de boksbond, Willemsen, ‘nalatig’ zijn geweest bij de inschrijving van Ben voor de Spelen van Los Angeles in 1932. Van Opzeeland schreef in de biografie ‘dat Willemsen als lid van de in 1931 opgerichte NSB zijn antisemitische opvattingen niet verhulde’.
Ben had als een van de weinige sporters al in 1934 in de gaten wat er stond te gebeuren in het Duitsland van Hitler, had ervaren hoe zijn Joodse tegenstanders in Berlijn werden behandeld. “Voor mij stond al snel vast dat ik zou weigeren deel te nemen aan de Olympische Spelen van Berlijn in 1936,” zei hij over de Spelen die de geschiedenis in zouden gaan als de Nazi-Spelen.
Een jaar voor de Spelen van 1936 had hij wel deelgenomen aan de Maccabiade, de Joodse Wereldspelen. Die zou mede zijn georganiseerd omdat de Joodse gemeenschap in toen nog Palestina aan zag komen dat met name Duitse Joden niet zouden mogen deelnemen aan de Spelen in Berlijn. Met de Davidster op de rechterpijp van zijn broek won Ben in 1935 in Tel Aviv zijn, wat hij later bij herhaling zou noemen, mooiste gouden medaille.
Meteen na het winnen van zijn achtste Nederlandse titel op 31 maart 1940 in het Amsterdamse Frascati greep de pas 27-jarige Ben geëmotioneerd de microfoon en zei vooruitlopend op de veranderende politieke omstandigheden: ‘Dames en heren, met deze wedstrijd heb ik afscheid genomen van de bokssport.’ Hij was de nazi’s voor, zes weken later was Nederland bezet gebied en zou hem als Joodse bokser toegang tot de ring sowieso worden geweigerd.
Overigens waren veel Joodse boksers uit Amsterdam in de beginjaren van de oorlog ‘toevallig’ aanwezig bij knokpartijen met NSB’ers en betrokken bij aanslagen op NSB-bolwerken. Als een van de zeer weinige overlevenden, kon Ben smakelijk, maar ook met verdriet in zijn ogen, vertellen over de Joodse knokploegen.
Verraad
In het wielrennen en het voetbal waren Henk van Dorp en ik bij ons onderzoek voor Vrij Nederland geen Nederlandse topsporters tegengekomen die als lid van de NSB of de SS een collega-sporter hadden verraden. Die ‘eer’ viel te beurt aan de beruchte boksfamilie Olij. De in 1900 geboren Sam Olij, drievoudig nationaal kampioen zwaargewicht, was de Nederlandse vlaggendrager bij de openingsceremonie van de Spelen van 1928 in Amsterdam. Al snel na de oprichting van de NSB in 1931 toonde de Amsterdamse politieman Olij zich een groot sympathisant van de beweging. Kort na de inval van de Duitsers in mei 1940 werden Sam Olij en zijn zoons Jan en Kees fanatiek lid van de SS.
Het was uitgerekend Jan Olij die met het pistool gericht op het hoofd van de toen vijfjarige zoon Albert het gezin Bril in 1942 in Utrecht na verraad van huis kwam halen. ‘Neem mij, maar laat mijn vrouw en zoon erbuiten,’ zou Ben hebben geroepen. De zoon van zijn voormalige bokscollega antwoordde alleen maar met ‘plicht is plicht’.
Ook Jan en Kees Olij waren voor Ben, die in de jaren dertig zijn eerste broodjeszaak opende, geen vreemden. “Met die jongen trainde ik twee keer per week bij Olympia en dan nam ik voor hem en zijn broer altijd de lekkerste kroketten mee,” zei Ben na de oorlog. En met het nodige cynisme: “Dat noem ik stank voor dank.”
Ben wachtte een nog grotere verrassing. Op het bureau van de Zentralstelle für Judische Auswanderung in de Euterpestraat in Amsterdam werd hij opgewacht door Sam Olij: zijn vroegere boksmaat, ex-teamgenoot bij Olympia en de Nederlandse vlaggendrager bij de Spelen van 1928. Ook voor hem gold: plicht is plicht. Met dank dus aan een collega belandde Ben en zijn gezin in kamp Vught. Deze vorm van verraad is, voor zover Henk en ik hebben kunnen nagaan, uniek in de sportwereld tussen 1940 en 1945.
Dat vlaggendrager Sam Olij tot de grootste landverraders behoorde, bleek mede uit zijn actieve betrokkenheid bij de dramatische ontruimingen van het Joodse Blindeninstituut, het tehuis voor Joodse Ouden van Dagen (De Joodse Invalide) en het Joods Weeshuis in Amsterdam.
Transport
Via Vugt ging het naar Westerbork. Ben en zijn gezin werden niet, zoals ver- reweg de meeste lotgenoten, meteen op transport gesteld naar de vernietigings- kampen Auschwitz of Sobibor. Het gezin Bril werd in 1944 gedeporteerd naar concentratiekamp Bergen-Belsen, waar overigens ruim 70.000 mensen de dood vonden, onder wie Anne Frank en haar zuster Margot.
Het is zeer waarschijnlijk dat Ben de kampen mede heeft overleefd dankzij zijn faam en kracht als bokser. Ben bokste partijen in de kampen en verloor ze expres in de hoop op een homp extra brood. Het was zijn manier om te overleven. In Vught spaarde hij in de ring een Poolse kampbewaker in ruil voor noodzakelijke medicijnen voor zijn zoon. Medegevangene Gerhard Durlacher, auteur van het indrukwekkende Strepen aan de hemel, schreef in zijn boek Quarantaine hoe Ben hem en andere tieners tewerk liet stellen in de keuken van kamp Westerbork. Het was een bevoorrechte positie in Westerbork, het kamp dat voor velen het voorportaal was van de dood. Ben gaf de Joodse jongeren in de keuken vervolgens bokstraining om hen weerbaarder te maken.
Daags voor de treintransporten naar de vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor werden cabaretavonden georganiseerd in Westerbork. Er waren ook voetbalwedstrijden en, mede dankzij Ben, bokswedstrijden. De bokshandschoenen en de zogenaamde stootzak zijn in herinneringscentrum Westerbork de stille getuigen van de bokstrainingen van Ben.
Kilheid
Dat het gezin Bril Bergen-Belsen overleefde, had te maken met de nationaliteit van Celia, die in Amerika opgroeide als Sarah Blitz. Ben, zijn ‘Amerikaanse’ vrouw en zoon Albert behoorden tot de 197 ‘uitverkorenen’ die dienden als mogelijke uitwisseling met Duitse krijgsgevangenen.
Op 11 januari 1945 zaten ze in een trein van het Rode Kruis die de zogenaamde ruilgevangenen in Bergen-Belsen kwam ophalen. Na een eindeloze reis door half Europa, via Sankt Gallen in Zwitserland, Marseille in Frankrijk en uiteindelijk Algiers, de hoofdstad van Algerije, keerde het gezin van de toen 33-jarige Ben pas eind juli 1945 terug in Nederland. Ben zou, buiten een demonstratiepartij in 1948, nooit meer boksen. Hij kon het niet.
“Als ik weer in de ring was gestapt en ik had naar de voorste rij in de zaal gekeken, wat ik altijd deed als ik in Nederland bokste, dan had ik daar mijn broers, andere familieleden, vrienden en vaste supporters niet meer zien zitten. Dat zou voor mij een onverdraaglijk zwart gat zijn. Hitler heeft in mijn familie voor 182 vacatures gezorgd.” Zoals bij veel Joden was ook de ontvangst van de familie Bril bij terugkeer van een kilheid die aan het ongelooflijke grenst, maar symptomatisch is voor de ontvangst van veel uit de kampen teruggekeerde Joodse overlevenden.
Zijn bokstrofeeën waren in bewaring gegeven bij een Nederlandse politieagent. Toen Celia bij de vrouw van de agent aanbelde, werd de deur meteen dichtgesmeten. Pas na een serie dreigementen, door Van Opzeeland beschreven in zijn biografie, kon Ben zijn relikwieën opeisen.
Zulke verhalen van overlevenden waren eerder regel dan uitzondering. Helaas kon ik een ervaring uit mijn familie delen met Ben en Celia. Mijn tante Dolly had in de loop van 1945 de bevestiging gekregen dat haar ouders waren vermoord. Als net twintigjarige wees ‘uit de onderduik’ hoopte ze na de oorlog in het ouderlijk huis waardevolle spullen als herinnering te vinden.
Toen de nieuwe bewoonster, de Verwalter, opendeed in een ochtendjas van haar moeder, zag mijn tante ook de bontjas van haar moeder hangen. ‘Nee hoor,’ zei ze, ‘kun je dat aantonen?’ De bonnetjes had mijn tante niet, ze miste de kracht om de bontjas op te eisen. ‘Ik was mijn ouders kwijt, wat kon mij een bontjas schelen,’ zei ze me later.
“Gelukkig hadden Celia en ik wel de kracht onze spullen op te eisen,” zei Ben tegen Henk en mij met een zekere voldoening, “wij hebben die mensen heel duidelijk gemaakt dat we onze spullen terug wilden hebben. We waren al genoeg kwijtgeraakt.” Wijzend op zijn rechtervuist zei Ben: “Laat ik het zo zeggen: we lieten hen niet veel keus.”
De zware oorlogscrimineel Sam Olij werd na de oorlog veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. Dankzij allerlei regelingen kwam hij al vrij in juni 1954. Hij leefde nog twintig jaar in vrijheid en overleed in 1975 op 75-jarige leeftijd. Bril had grote moeite met de korte straf van zijn verrader. Het verhaal wil dat hij op een middag met zijn zoon Albert zat te vissen op een van de plassen tussen Amsterdam en Utrecht en ineens als een gek begon te roeien, op weg naar een andere boot met vissers. “Wat is er?” vroeg zijn zoon. “Wacht maar tot we er zijn,” zou vader Ben hebben geantwoord. Tot zijn zoon in de gaten had wie op die andere boot zat: Sam Olij. Bril wilde op de plas nog een keer boksen, tot de dood erop zou volgen. Zijn zoon wist hem
ervan te weerhouden.
Depressies
Net als veel overlevenden kreeg Ben Bril na de oorlog een nieuwe vijand: depressies. Opnieuw bracht het boksen redding: Ben werd scheidsrechter. Tijdens de Olympische Spelen van 1960 in Rome werd hij uitgeroepen tot beste boksscheidsrechter van het toernooi. Ook vier jaar later in Tokio was hij van de partij. Tot zijn woede werd hij niet aangewezen als scheidsrechter voor de Spelen van München in 1972.
De Spelen, waar wielrenner Hennie Kuiper en judoka Wim Ruska goud wonnen, gingen de geschiedenis in als die van de aanslag door Palestijnse terroristen op de Israëlische ploeg. Negen Israëlische atleten kwamen om het leven. Ondanks de historische uitspraak The Games must go on van Avery Brundage, de Amerikaanse voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité, besloten zes Nederlanders - worstelaar Bert Kops senior en zijn coach Rinus Krijger, atleten Wilma van Gool, Jos Hermens en hockeyers Flip van Lith de Jeude en Paul Litjens - naar huis te gaan.
Ben: “Toen ik hoorde van de gewetensvolle actie van die atleten dacht ik terug aan 1936. Als ik in München was geweest, zou ik zeker ook naar huis zijn gegaan. Weggaan was het minste dat je kon doen uit respect voor de slachtoffers.” Groot was zijn dankbaarheid toen hij voor de Spelen van 1976 in Montreal weer werd uitgenodigd als scheidsrechter. Het werden zijn laatste Spelen.
Vlaggendrager
Gelukkig heb ik Ben ook buiten de journalistiek meegemaakt. Zo was ik vanaf begin jaren tachtig van de vorige eeuw als bestuurslid betrokken bij de uitzending van Nederlandse ploegen naar de Maccabiade in Israël. Twee keer was Ben de gastspreker die de jonge Joodse sporters op Papendal uitgeleide deed en vol vuur het belang voor Joodse jongeren van de Maccabiah Games benadrukte. Ik zou hem interviewen, maar na twee vragen kon ik me terugtrekken en zwijgend toehoren.
Gepassioneerd maakte Ben de jeugdige toehoorders deel van zijn leven als Joodse bokser. Ademloos zaten de ‘kinderen’ naar de topfitte Ben te luisteren, die werd geflankeerd door zijn voortdurend instemmend knikkende en glunderende vrouw. Hij toonde nog eens de snelheid van zijn rechtse directe, vertelde vol trots dat hij nooit knock-out was gegaan in driehonderd partijen en noemde de gouden medaille bij de eerste Maccabiade in 1935 in Tel Aviv nadrukkelijk zijn sportieve hoogtepunt. “En weten jullie wie mijn tegenstander was in de finale? Een Duitser. Nou, van zo iemand wilde je ook toen al helemaal niet verliezen.”
In 1985 vlogen Ben, als toegevoegd lid van de Nederlandse ploeg, en Celia mee naar Israël. Pas daar vertelden we hem dat hij de Nederlandse vlaggendrager bij de openingsceremonie zou zijn. Zelden iemand zo zien glunderen toen hij als eerste van de in Oranje gestoken Nederlandse ploeg onder luide toejuichingen van de ruim 40.000 toeschouwers het uitverkochte stadion in Ramat Gan binnenliep. De laatste jaren van hun leven woonden Ben en Celia in het Joodse verzorgingstehuis Beth Shalom in Amsterdam. Op 30 mei 2003 overleed Celia Bril, bijna honderd dagen later, op 11 september 2003, overleed Ben op 91-jarige leeftijd. Zijn overlijden haalde zelfs pagina 101 van Teletekst. Prachtige necrologieën werden aan Ben gewijd in bijna alle dag- bladen. Beiden liggen begraven op de Joodse begraafplaats Muiderberg.
Ben Bril memorial
Terugdenkend aan Ben en Celia Bril denk ik dat hun naoorlogse leven niet makkelijk is geweest. Zo kreeg Ben ooit het verwijt van asociaal gedrag in een van de kampen. Het was daar een kwestie van overleven, zeker als je vrouw en zoon ook nog bij je waren. Het leven van mensen als Ben Bril was na de oorlog voor eeuwig getekend. Ze hadden er eigenlijk niet meer mogen zijn, zo voelde het, maar ze waren er toch. Dat zorgde bij veel overlevenden voor een schuldgevoel tegenover hun vermoorde broers, zusters, ouders of kinderen. Die last hebben Celia en Ben ook hun hele naoorlogse leven met zich mee gedragen.
Ze veranderden van gewone mensen in overlevers. Juist de sport heeft er mede voor gezorgd dat Ben en Celia toch nog een leven hebben geleid dat de moeite waard was, hoop ik. Mooi is dat in 2007 de boksliefhebbers Martin Overste, Jan Lenten en de Nederlandse Boks Bond in het Amsterdamse theater Carré een eerbetoon organiseerden dat Bril toekwam: de Ben Bril Memorial. Mede dankzij Hans de Bruijn is dit boksevenement inmiddels uitgegroeid tot een jaarlijks terugkerend hoogtepunt voor boksminnend Nederland met Erik Dijkstra jarenlang als de enthousiaste speaker.
Na de oorlog duurde het tot 2012 voordat weer een Joodse bokser kampioen van Nederland werd. Net als zijn grote voorbeeld Ben Bril veroverde Barry Groenteman die titel met de Davidster op de rechterpijp van zijn broek op het gala van zijn grote voorbeeld, de Ben Bril Memorial. Het is te hopen dat het jaarlijkse naar Ben Bril genoemde zeer multiculturele boksgala in Carré tot in lengte van jaren zal bestaan.