Wielrennen
Michael Boogerd zat er eind vorig jaar mentaal helemaal doorheen. Hij was toch al nooit makkelijk voor zichzelf geweest, maar ineens was de grens bereikt: er moest een einde komen aan de paniekaanvallen, hij liet zich opnemen. Voor het eerst doet de 49-jarige oud-renner, die eind vorige eeuw het boegbeeld was van het vaderlandse wielrennen, zijn verhaal.
“Ik ben voor dit interview nerveus om de reacties van mensen die misschien weer vinden dat ik klaag of dat ik de slachtofferrol speel. Ik heb tegen het gesprek opgezien, maar wil ook graag openheid van zaken geven.
Naar omstandigheden gaat het goed met me. Hoewel ik niet veel te doen heb door corona, maak ik me minder druk dan vorig jaar. Toen had ik schuldgevoelens tegenover de kinderen. Papa werkte niet door corona en zat vaak thuis niets te doen. In het begin had ik er nog wel vrede mee. Iedereen zat thuis, het was rustig op straat, we liepen met de kinderen door het park en gingen picknicken. In de zomer kwam het leven weer een beetje op gang, maar niet voor mij.
Normaal geef ik clinics, maar die gingen niet door. Uitnodigingen voor programma’s moest ik afzeggen omdat ik niet vanuit België naar de studio’s in Nederland mocht reizen. Uiteindelijk heb ik voor de NOS in het najaar wel de Tour gedaan, maar toen al had ik dat enorme schuldgevoel. Ik voelde me nutteloos.
Toen ik veertien jaar geleden stopte met wielrennen voelde ik me in het begin bevrijd. Ik was vooral blij dat ik van de spanning af was. Ik werd nog vaak herkend en herinnerd aan mijn carrière. Dat werd daarna minder en minder. En daardoor raakte ik langzaamaan mijn identiteit kwijt, ik begon me steeds meer af te vragen wie ik was, wat ik wilde, wat ik kon. Dat is een heel lang proces geweest.
De boel escaleerde precies drie jaar geleden. Ik was in die tijd ploegleider bij Roompot. Na de laatste etappe van de Ronde van Kroatië besloot ik in mijn eentje meteen terug te rijden. We hadden als ploeg een deal met Veilig Verkeer Nederland, ik zou op een school voorlichting geven over veilig fietsen.
Onderweg kreeg ik mijn eerste paniekaanval. Ik wist niet wat me overkwam, dacht dat ik in de auto dood zou gaan. Ik had voor m’n dertigste, toen ik nog wielrenner was, al wel last gehad van hyperventilatie, maar dit voelde anders. Ik werd duizelig, kreeg koppijn, dacht dat mijn laatste uur had geslagen, maar ben stom genoeg wel doorgereden.
Uiteindelijk ebde dat gevoel weer weg. Ik wilde er niet te veel aandacht aan besteden, maar de maand daarna bleef ik me paniekerig voelen. Ik heb het wel meteen aan mijn vriendin Darya verteld, maar wilde het ook weer niet te groot maken. Ik zag op de verjaardag van mijn zoon, op 7 juni, Darya intens met mijn moeder praten.
Ik voelde dat er iets speelde, maar ze wilden het me niet vertellen. Ik moest de volgende ochtend als ploegleider naar een wedstrijd en kreeg vlak voor vertrek weer een paniekaanval. Een dag daarna belde mijn moeder: ze had me op de verjaardag niet willen vertellen dat m’n vader kanker had, omdat ze bang waren dat ik daarvan de volgende dag in de auto niet goed zou worden.
Er was geen aanwijsbare aanleiding voor die aanvallen. Het was een optelsom, denk ik, het stoppen als wielrenner is me toch niet lekker afgegaan. Vervolgens kwam de scheiding van mijn eerste vrouw Nerena eroverheen, die ging me niet in de koude kleren zitten. En daarbovenop kwam de dopingbekentenis die er behoorlijk heeft ingehakt. Ik zat voordat jullie kwamen te denken wat me de afgelopen jaren nou het zwaarst heeft getroffen. Ik denk dat ik niet goed heb kunnen omgaan met de opeenstapeling van die situaties.
Toen ik voor het eerst doping ging gebruiken, deed iedereen het die voor de overwinning fietste. Het was heel normaal in mijn tijd. Natuurlijk realiseerde ik me de gevolgen, maar je had geen keus, tenzij je nooit meer iets wilde winnen. Alleen werd het bij mij op een gegeven moment te gek, dat is ook een van de redenen dat ik ermee ben gestopt. Je moet voortdurend
geheimzinnig doen, je draagt elke minuut van de dag een geheim met je mee. Op een gegeven moment knapte er iets. Ik kon die extra spanning van het geheimhouden en de angst dat het zou uitlekken, niet meer opbrengen.
Het was niet eens zozeer de schaamte of de onthulling in 2013 dat ik had gebruikt en waardoor ik van mijn voetstuk viel die me achtervolgde. Ik had het meeste last van zaken die nauwelijks bekend waren en zijn, zoals dat ik bij de Dopingautoriteit strafvermindering kon krijgen als ik namen van ex-collega’s zou noemen. Ik vind het nog steeds zo oneerlijk dat verraad wordt beloond. Die zaken kwelden me psychisch.
Laat heel duidelijk zijn dat ik vind dat elke vergelijking met de oorlog mank gaat, maar ik moest ineens toch onbewust denken aan verhalen die ik had gelezen waarin buren werden beloond omdat ze andere buren hadden verraden. Let wel, ik had iets verkeerds gedaan en mensen in het verzet juist niet, dus ben ik altijd bang voor vergelijkingen, maar ik had zo’n slecht gevoel over dat verraad, dat deed me zo veel. Zo ben ik ook opgevoed, dat je nooit iemand verraadt.
Ik kwam erachter dat jongens met wie ik de kamer had gedeeld, met wie ik jaren in de ploeg had gereden en lief en leed had gedeeld als kameraden, mij wel hebben verlinkt om hun eigen hachje te redden. Zij verdedigden zich met het argument dat ze gezinnetjes hebben en hun baan wilden redden, maar ik had het niet gedaan. Ik kon heel moeilijk verkroppen dat we bij wijze van spreken allemaal epo gebruikten, maar dat het epogebruik bij de renner die een ander erbij had gelapt, ineens minder erg was.
Dat hele spel heeft me misschien wel het meeste geraakt. Ik heb twee renners van wie ik sterk vermoedde dat ze mijn naam hebben genoemd op de man af gevraagd of dat zo was, maar beiden ontkenden. Wie mij hebben verraden, houden ze bij de Dopingautoriteit geheim. Zo zit tuchtrechtspraak kennelijk in elkaar. Als twee renners zeggen dat ik doping heb gebruikt, is er voor de Dopingautoriteit blijkbaar een bewijs.
De genadeklap gaf Thomas Dekker me met zijn biografie in 2016. Ik zat middenin de twee jaar schorsing na mijn bekentenissen. De aanval van een oud-collega met wie ik jarenlang de kamer heb gedeeld, zag ik niet aankomen, dat heeft me zo diep geraakt. Toen voelde ik me zo slecht. Ik heb geprobeerd me te verplaatsen in Thomas en geprobeerd zijn frustratie te begrijpen, me te verplaatsen in de talentvolle renner die hij was, maar die werd betrapt en ineens een mooie carrière en veel centjes is misgelopen, terwijl ook hij wist dat veel meer renners gebruikten. We zaten in heel veel dingen op een lijn, hadden ook hetzelfde gevoel voor humor. Dus kwamen zijn uitspraken over mij extra hard aan.
'Na de paniekaanval in 2018 dacht ik: ik word gek, ik ga dood. Ik dacht echt dat ze me zouden vinden, terwijl ik tegen een boom stond te praten’
Die aanval heeft mijn karakter ook beïnvloed. Ik was altijd wel een opgewekt mensenmens, maar daarna wilde ik in het diepst van mijn ziel nergens meer komen en niemand meer zien. Mijn geloof in de mens kreeg een enorme knauw. Ik begrijp nog steeds niet hoe je zo een ex-collega erbij kunt lappen. Alles kwam toen bij elkaar: de angstaanvallen, de depressieve gevoelens. Door wat er in dat boek stond, veranderde ik in korte tijd van het open mens dat ik altijd was in een wantrouwige, bange man die nergens meer durfde te komen.
In dat boek werd een beeld geschetst alsof we elke avond in de lampen hingen, terwijl het misschien twee keer is gebeurd. Thomas en ik spraken juist af dat we beiden vier boeken meenamen naar de Tour de France, zodat we samen acht boeken te lezen hadden, dus het stappen was echt geen vooropgezet plan. Iedereen begrijpt toch dat je niet wekelijks kunt feesten als je wielrenner bent en de Tour moet rijden? Ik had door het dopinggebruik en het gefeest, waarover werd gesproken in het boek, het gevoel dat de buitenwereld me zag als een slecht mens. Ik schaamde me gigantisch, maar was geen slecht mens, vond ik.
Daarbovenop kreeg ik een groot schuldgevoel. Mijn familie, en vooral mijn zoon, werden na het boek ook aangesproken over mij. Mijn vader kreeg een depressie, dat kwam allemaal door het boek van Thomas en dus door mij. Mijn vader heeft echt heel zwaar geleden en ik heb me het heel erg aangetrokken dat dat kwam door alles wat er rond mij gebeurde. En toen kreeg hij er ook nog kanker overheen...
Op een gegeven moment ging ik ook drinken, omdat ik me aan tafel beter voelde als ik twee of drie glazen wijn had gedronken. Na een paniekaanval nam ik soms een paar glazen. Omdat ik daar rustiger van werd. Ik vond een glas wijn altijd lekker, maar op een gegeven moment zat ik in een vicieuze cirkel waarin de wijn een grote rol speelde. Ik dronk meer dan me lief was, maar zonder dat ik dronken werd.
Vorig jaar nodigde de NOS me uit en, dat voelde ik al aan- komen, een paar dagen later zeiden ze dat Thomas Dekker ook gast zou zijn. Of ik daar moeite mee had. Ik zei dat ik hem sinds 2015 niet meer had gesproken en dat ik eerst een gesprek met hem wilde. Toen hebben we afgesproken en vroeg ik hem waarom hij mijn naam zo expliciet had genoemd. Hij zei dat hij toen niet goed in z’n vel zat, het ging niet goed met hem. Hij zou het daarna anders hebben gedaan, vertelde hij. Dat is de enige keer geweest dat ik hem op de man af heb gevraagd waarom hij zo nodig mijn naam moest noemen, maar echt antwoord kreeg ik niet.
Of hij er spijt van heeft, weet ik niet. Als je het boek leest, vraag je wel af of hij op sommige punten is gestuurd. Kijk, die bullshit dat hij schoon schip wilde maken en een voorbeeld wilde stellen voor de nieuwe generatie, daar geloof ik niets van. Ik kreeg in dat gesprek met Dekker onbevredigende antwoorden, maar persoonlijk heb ik hem in elk geval kunnen zeggen wat het mij had gedaan. Hij zei eigenlijk voornamelijk dat hij het nu anders had gedaan, maar daar kan ik weinig mee.
Natuurlijk is mijn wantrouwen mede door dat boek op allerlei vlakken groter geworden, op een gegeven moment vertrouwde ik niemand meer. Ik bracht die kleine wel naar school, maar verder deed ik niets. Ik merkte dat mensen anders naar me keken, maar dat lijkt me logisch. Wat ik heel erg vond is dat mijn toen twaalfjarige zoon Mikai op school door een leraar op een niet zo leuke manier op mijn dopingverleden werd aangesproken. Die leraar gaf toe dat hij fout zat en dat hij Mikai in de klas voor de groep ook excuses zou maken. Maar leuk is anders.
Ik wil wel benadrukken dat mijn ex-vrouw Nerena echt een topwijf is. Na onze scheiding en ook sinds ze met haar nieuwe man is, heeft ze me altijd met liefde en waardigheid behandeld.
Als ik eraan terugdenk, vraag ik me af waarom ik zo lang met die paniekaanvallen rond ben blijven lopen. M’n hartslag ging omhoog, ik begon te transpireren, ik dacht dat ik een hart- aanval kreeg, maar dat was niet zo. Hyperventilatie was het ook niet. Dat overkwam me in 2000, toen ik na mijn topjaar 1999 een heel moeilijk seizoen beleefde. Er stond zoveel druk op me, toen het niet liep, gebeurde het. Destijds heb ik ook een sport- psycholoog geraadpleegd.
Ik kon die paniekaanvallen niet plaatsen. Ik had een leuke baan als ploegleider bij Roompot, mijn schorsing was voorbij, dus er was geen direct aanwijsbare aanleiding. Mijn vader merkte dat er iets was aan mijn ademhaling, Nerena zag het aan mijn gezicht. Ik zat in de angstmodus, m’n gezicht verkrampte, maar tegelijkertijd ontkende ik het ook. Ondertussen functioneerde ik nog redelijk ‘gewoon’. In de finale van een koers kon ik me zo goed concentreren dat de angstaanvallen meteen verdwenen. Ik kreeg die aanvallen op momenten dat ik tijd had om na te denken, als ik geen concrete zaken aan mijn hoofd had. Ik was dus als de dood voor rust en niets doen, dan brak het zweet me uit.
Op een gegeven moment ga je angst creëren om de angst. Ik heb een paar keer mijn hart laten controleren, zat ik met Darya in het ziekenhuis omdat ik echt dacht dat ik een hartaanval had gehad. Dan kreeg ik zo’n ontspanningspilletje en ging het weer. Ik had soms hele dagen een naar gevoel, maar dan nam ik aan tafel twee glazen rode wijn en verdween het op het einde van de dag wel. Dan vergat ik het ook weer en nam ik me voor om er de volgende dag niet aan te denken.
In 2018 heb ik meegedaan aan het programma Boxing Stars van RTL5. Daar had ik veel zin in omdat ik met een doel met mijn lichaam bezig was. Ik heb drie maanden hard getraind. Niet één paniekaanval. In december was dat programma klaar en een dag later had ik weer een aanval. Dus kon ik niet anders concluderen dan dat het niet een lichamelijk, maar een psychisch probleem was.
Tegelijk kon ik die gedachtesprong niet maken. Na de eerste aanval in 2018 dacht ik meteen weer: ik word gek, ik ga dood. Ik dacht echt dat ik doordraaide, dat ze me zouden vinden terwijl ik tegen een boom stond te praten. Tijdens een wielerclinic in Limburg was ik zo bang dat ik de klimmetjes niet kon volbrengen dat ik op de terugweg tegen mezelf zei: tot hier en niet verder. Ik zou meedoen aan het tv-programma De Gevaarlijkste Wegen van de Wereld, zou daarvoor naar Slowakije gaan. Maar thuisgekomen, wilde ik afzeggen.
Toen pas ben ik naar de dokter gegaan en heb ik hem alles verteld. Hij schreef me meteen medicatie voor, zodat ik bij een paniekaanval tot rust zou komen. Toen ik eenmaal die pilletjes had, kreeg ik geen aanvallen meer.
Die opnames voor De Gevaarlijkste Wegen van de Wereld liepen geweldig, niet één paniekaanval. Maar vorig jaar, op 4 oktober op weg naar Luik-Bastenaken-Luik voor de NOS, kreeg ik er ineens weer een. Ik dacht dat ik niets meer kon, voelde enorme faalangst, wilde omdraaien en zeggen dat ik niet lekker was geworden. Toch ben ik doorgereden. Als je de uitzending terugluistert, zit ik te lullen alsof er niets aan de hand is, maar inwendig zat ik zo te lijden. Ik gun echt niemand zo’n aanval, het is zo vreselijk om mee te maken. Mijn moeder belde na afloop om te zeggen dat het zo lekker ging, dat ik er zo goed uitzag en zo goed commentaar had gegeven. Dat telefoontje was gek genoeg de druppel. Toen besloot ik me te laten opnemen.
Ik heb contact opgenomen met een GGZ-instelling in Epen, Limburg, kreeg een uitnodiging voor een intakegesprek in oktober vorig jaar en kreeg daarvan meteen weer een paniekaanval. Darya heeft me enorm gestimuleerd om die therapie te volgen. Ik heb doorgezet en de omvangrijke vragenlijst ingevuld. Het was geen gesloten instelling, in de weekenden mocht ik bezoek ontvangen, dus mijn vriendin en kinderen zag ik wel. Ik was zo zenuwachtig dat ik moest huilen bij het afscheid thuis, dus die kleine moest ook huilen.
Ik mocht mijn fiets meenemen. Ik kwam net aan bij de wisseling van twee groepen, dus een van die gasten riep: ‘Ben je lekker op de fiets gekomen?’ Veel mensen herkenden me natuurlijk, ik voelde me opgelaten. Ik zei meteen: ik ben Michael, ik ben bloednerveus en ik ben hier ook de komende zeven weken.
‘De genadeklap gaf Thomas Dekker me met zijn biografie in 2016. De aanval van een oud-collega met wie ik jaren de kamer had gedeeld, had ik niet zien aankomen’
Ik heb vol overgave meegedaan aan alle therapieën en heb daar eigenlijk een geweldige tijd gehad. We werden ingedeeld in groepen. Ik ben bij mijn groep gaan zitten en voelde me meteen op mijn gemak. Ik heb hard gewerkt, maar ook ontzettend gelachen. Ik vond de groepstherapieën soms heftig, maar dan zaten we daarna lekker met elkaar te eten en verdween het gevoel van therapie. Ik zat met mensen met een burn-out, met een depressie, met klachten als de mijne, met verslaafden.
Ik ben nooit bang geweest dat het uit zou lekken dat ik daar zat. Ik ging tussen de sessies elke dag fietsen, dus op een gegeven moment zag een aantal bouwvakkers me voor de zoveelste keer voorbijfietsen en vroeg: ‘Michael, woon je hier?’ Ik heb er geen geheim van gemaakt dat ik in therapie was.
Ik ben alleen nog niet eerder over mijn opname naar buiten getreden. Ik heb alleen iets opgemerkt na het stoppen van Tom Dumoulin, zei dat ik Tom wel snapte omdat ik ook momenten van twijfel heb gekend en weet hoe je kunt worstelen met de druk, overigens zonder dat ik iets wist van Tom.
Wat ik heb geleerd tijdens de zeven weken therapie is iets heel simpels: ik heb altijd een probleem gehad met ‘nee’ zeggen. Daar moesten de therapeuten wel om lachen. Er waren meer mensen die een fiets bij zich hadden, dus iedereen wilde met mij fietsen. Daar begon het al, ik vond het moeilijk om te zeg- gen dat ik even alleen wilde fietsen. Het was de tijd van de Vuelta en Mathieu van der Poel die de Ronde van Vlaanderen won, dus iedereen wilde met mij de koers kijken. Dat vond ik leuk, maar ook belastend.
Ik moest daar leren ‘nee’ te zeggen. In de sessies kwam naar voren wat ik had meegemaakt, dus ik vertelde dat de periodes na mijn dopingbekentenis en voor- al dat boek van Dekker niet zo leuk waren. ‘Niet zo leuk?’ reageerde iedereen, ‘dat doet toch heel veel met je?’ Mijn lotgenoten maakten me daar duidelijk dat ik die affaires niet moest en mocht bagatelliseren, dat zulke gebeurtenissen enorme invloed op je leven hebben. Dat heb ik daar leren inzien.
En ik heb daar geleerd weer met plezier te fietsen. Ik heb heel lang, iets van vijftien jaar, niet pijnvrij gefietst, zat nooit lekker op de fiets. Alles deed me zeer. Nu weet ik dat ook die pijn psychisch was. Ik was gestopt met wielrennen en als ik dan zogenaamd voor mijn lol ging fietsen, duurde het nog geen vijf minuten of ik fietste alweer alsof ik een koers reed. Daardoor had ik zo weinig plezier in het fietsen dat ik liever ging hard- lopen. Toen ik tijdens de therapie ging fietsen, voelde ik eindelijk geen pijn. Ik voelde weer ontspanning in mijn lichaam.
De therapeuten dachten ook dat sporten een obsessie voor me was. Ik vind sporten echt leuk. Mijn probleem was alleen dat ik me meteen schuldig voelde als ik niets deed. Dan is het dus een obsessie. Ik kon niet rustig een half uurtje thuiszitten en niets doen. Dan mag je sporten gerust dwangmatig noemen.
Ik was altijd gejaagd, aan het einde van de straat reed ik alweer veertig kilometer per uur. Ik leerde tijdens de sessies mediteren en accepteren dat je op mijn leeftijd niet meer veertig in het uur hoeft te fietsen en zo kon ik ineens weer pijnvrij fietsen en van de omgeving genieten. Het klinkt zo simpel, maar ik had blijkbaar specialisten nodig om me hierbij te helpen.
Een therapie die ik deed heet MBT, Mentalization Based Treatment. Je leert je inleven in anderen en naar jezelf kijken. Vooral dat laatste vond ik moeilijk. Ik moest leren zaken voor waarheid aan te nemen die helemaal niet waar hoeven te zijn. Ik dacht dat iedereen wel een hekel aan mij zou hebben na alles wat over mij was geschreven, heb moeten leren dat dat hele- maal niet zo hoeft te zijn. Die therapie deden we in een groep. Omdat ik veel moeite had met juist die therapie, hield ik me aanvankelijk op de achtergrond. Maar in de loop van de sessies leerde ik me ook op dat gebied te uiten.
Daarnaast had ik dramatherapie, dat is kort samengevat gebaseerd op schematherapie waarin je uitgaat van zes modi: het bange kind, het blije kind, het impulsieve kind, de bestraffende ouder, de begrijpende ouder en de corrigerende ouder. In mijn gedachten was ik voor mezelf de bestraffende ouder die vond dat ik het altijd beter moest doen, die nooit eens tevreden was met zichzelf. Ik bleek altijd heel streng voor mezelf, had het gevoel dat ik niets kon, dat ik niets voorstelde. Ik moest als het ware leren om liever voor mezelf te zijn.
‘Darya heeft me gestimuleerd om die therapie te volgen. Het was geen gesloten instelling, in de weekenden mocht ik bezoek ontvangen’
Verder had ik nog CGT, cognitieve gedragstherapie, waarin je leert hoe paniek ontstaat, hoe het brein werkt en hoe je daarmee moet omgaan. Ik leerde ook naar de werkelijkheid te kijken, dus stap voor stap de gedachtes die me een slecht gevoel gaven op te schrijven en daarmee aan de gang te gaan.
Ik stelde me vanaf het begin open voor alle therapieën. Er heerst toch een soort taboe op zo’n instituut, alsof je naar een gekkenhuis gaat. Het tegendeel is waar. We waren met ongeveer veertig mannen en vrouwen, waren dagelijks van half negen tot vijf uur bezig. Er ontstond vrij snel iets van een groepsgevoel, het gevoel dat een gemeenschappelijk probleem ons bond. Ik heb contact gehouden met mijn groepsgenoten, we willen elkaar echt helpen. Dan merk je ook dat je de problemen van een ander prima kunt oplossen, maar voor jezelf de oplossing niet weet.
Ik ben echt van mijn angsten verlost. Ze hebben geprobeerd de oude gevoelens op te roepen, maar die kwamen niet. Is gewoon niet meer gelukt, ik heb daar nul angsten gevoeld.
Ik reed na die zeven weken opgewekt naar huis, maar eenmaal thuis had ik toch even tijd nodig om weer op mijn gemak te zijn zoals in de instelling. Daarvoor was ik ook gewaarschuwd, dat ik mede daarom thuis minimaal een uur per dag moest rusten. Het heeft me eenmaal thuis ruim twee maanden gekost om de juiste balans te vinden tussen mediteren, rust vinden en het ritme van het normale leven.
Ik ben nu een stuk relaxter en gelukkiger omdat ik geen paniek- aanvallen meer heb. Ik ben thuis ook veel rustiger, ben verlost van het moeten, moeten en moeten, had altijd het idee dat ik eerst hard moest werken en dan pas mocht genieten. Maar je moet ook kunnen genieten zonder dat je hard hebt gewerkt. Dat heb ik echt moeten leren accepteren. Er is nu weinig werk, dus ik doe de tuin, ben oversteekvader, haal de kinderen uit school en sport ook nog minimaal twee keer per dag.
Ik ben niet een heel ander mens, raak het nooit helemaal kwijt, want het hoort ook bij mijn karakter. Natuurlijk pieker ik nog wel, maar ik kan dat gevoel meteen afzwakken. Een van de therapieën was de Accept en Commitment Therapie. Uiteinde- lijk heb ik geleerd mijn probleem te accepteren en te erkennen. Daardoor kon ik afstand nemen. Als iemand vraagt hoe het gaat, ben ik bijna bang om te zeggen dat het heel goed gaat.
Ik had altijd de overtuiging dat ieder mens weleens iets had gedaan dat niet kon, maar dat gevoel kon mij niet troosten. Door de therapie gaf die overtuiging mij op een prettige manier eindelijk innerlijke rust, mede omdat alles van mij toch al op straat lag. Wat de depressie van mijn vader betreft: ik vind het nog steeds erg, hoor, weet dat ik misschien een factor ben geweest, maar dat de depressie toch wel was gekomen.
Weet je? Iedereen heeft wel een geheim. Sorry, op één iemand na: mijn moeder, zij heeft niet één geheim. Aan dat verraad ging ik echt kapot. Ik ben zo opgevoed dat je nooit iemand verraadt. Ik heb echt getwijfeld, maar toch deed ik het niet.
Ik mocht niets meer doen in de wielrennerij, maar de collega die hetzelfde had gedaan, kon gewoon blijven functioneren. De begeleider in de kliniek vroeg me: ‘Wat heeft het je opgeleverd dat je altijd je mond hebt gehouden?’ Niets, behalve ellende, antwoordde ik. Toen zei ze: ‘Dan moet je dat nu loslaten. Je moet accepteren dat je epo hebt gebruikt en dat verraad bij
anderen tot strafvermindering heeft geleid.’ Ze zei dat ik, bij wijze van spreken, trots moest zijn dat ik niemand had verraden en moest accepteren dat ik die keuze heb gemaakt. Ik moest niet gefrustreerd zijn om het gedrag van anderen en achter mijn keuzes staan.
Dat gaf me rust, want die frustratie over dat verraad heeft me vreselijk gekweld. Ik heb het echt losgelaten, ben niet verantwoordelijk voor het lot van de ander maar alleen voor mijn eigen lot.
Door nu voor het eerst mijn verhaal te doen, hoop ik dat ik andere mensen de ogen kan openen en helpen. Als ik eerder met mezelf aan de gang was gegaan, had ik misschien meer gewonnen. Hoe slecht ik me ook voelde, ik stapte nooit af. Daardoor herstelde ik ook niet goed. Als ik een paar keer vaker was afgestapt, was ik veel eerder hersteld en goed geweest in volgende koersen. Een voetballer die geblesseerd is, wordt toch ook vervangen? De zeldzame keren dat ik ben afgestapt, had ik in de auto al spijt. Afstappen voelt als een soort van opgeven.
Bij mij was het verwachtingspatroon altijd hoog, dat gaf druk. Ik ben ervan overtuigd dat veel meer sporters en jongeren lijden onder die prestatiedrang. In het wielrennen waren abnormale dingen normaal. Zoals jongens die na een vreselijke val na de koers in de bus zitten en geacht worden de volgende dag gewoon weer door te gaan. Als ik lees dat Dumoulin geen plezier meer beleeft aan het wielrennen, dan zou ik best mijn ervaringen met hem willen delen. Ik heb ook dagen gehad dat ik moest, maar eigenlijk niet wilde en ook niet kon. Gelukkig is er nu ook in brede zin meer aandacht voor mentale problemen. Toen ik stopte, zeiden ze dat ze me op weg zouden helpen omdat ik wellicht problemen zou ondervinden. Ik moest daar toen om lachen, maar uiteindelijk kreeg ik die problemen.”