Ze is een van de snelste vrouwen ter wereld. Lorena Wiebes werd afgelopen weekend voor de tweede keer Europees kampioen. Vorige zomer legden we de, toen nog sprintster van Team DSM, zes stellingen voor.
Ik ben de snelste vrouw ter wereld
“Ik ben vrij snel, maar de snelste… Dat ga ik niet over mezelf roepen, dat laat ik aan anderen. Dat explosieve zit al van jongs af aan in me. Ik heb toen ik klein was acrobatische gym gedaan, dat heeft erg geholpen bij de ontwikkeling van mijn spieren en dus mijn explosiviteit. Met de verschillende specialisten ben ik aan het kijken hoe ik me als sprintster nog kan verbeteren. Ik ben bezig met krachttraining, maar ik kan ook weer niet te veel aan de gewichten hangen. Dat finetunen van mij als sprintster doen we vooral in de wintermaanden, tijdens het seizoen is het vooral zaak om de dingen waaraan ik heb gewerkt, te onderhouden.”
Je wint vaak als het op een sprint uitdraait. Merk je dat er anders naar je wordt gekeken?
“Ja, dat merk ik wel. Ik merk dat er meer respect is voor me in het peloton. In mijn eerste jaren moest ik echt vechten voor mijn plekje, nu laten ze me er veel makkelijker tussen.
Tegelijkertijd merk ik natuurlijk dat ze me niet graag naar de streep willen rijden. In koersen met een vlakke aankomst hoeven we met Team DSM niet op veel steun van andere ploegen te rekenen als er een kopgroep weg is die teruggepakt moet worden. Maar goed, ik ben niet de eerste die dat meemaakt. Marianne Vos heeft dat ook gehad.”
Zij was jouw grote voorbeeld, toch?
“Ja, maar ik denk dat Marianne het grote voorbeeld was van alle fietsende meisjes van mijn leeftijd. Natuurlijk was het in het begin best gek om tegen Marianne en alle grote rensters die ik alleen kende van tv te moeten rijden.”
Hoe zou jij jezelf typeren als sprintster?
“Ik ben redelijk allround. Mijn voorkeur heeft een korte sprint, maar als het uitdraait op een lange sprint, dan kan ik dat ook. Ik ben iemand die haar eigen weg kan vinden in een sprint, heb niet per se een leadout nodig. Natuurlijk is het veel makkelijker als een ploeggenoot voor me rijdt, me uit de wind houdt en de weg voor me uitstippelt voordat ik aan m’n sprint begin, maar ik raak niet in paniek als dat niet zo is. Verder ben ik een faire sprinter, ik zal niet snel een kwak uitdelen.”
Hoe bereid jij je voor op een koers waarvan je weet dat die kan uitdraaien op een massasprint?
“Ik schrijf voor elke vlakke koers de finale helemaal uit. Ik weet welke bochten belangrijk zijn, op welke plek in het peloton ik moet zitten in de laatste kilometers. Van mijn ploeggenoten heb ik precies in m’n hoofd wat ze moeten doen. Ieder heeft haar eigen taak. Met de ploegleider spreek ik alles ook nog door.
Ik ben ook iemand die het woord neemt in de bus voor een koers. Dat deed ik voorheen niet. Dat laten horen wat ik wil, is ook wat ik als leerpunt heb meegekregen van de ploeg. Ik probeer steeds meer de leiding te nemen voor en tijdens een koers die mij ligt. Ik merk: als ik weet wat ik wil, dan krijgen de andere meiden van de ploeg ook vertrouwen. In het begin was het best raar om wat te verlangen van meiden die al veel langer meedraaien in het wielrennen. Nu weet ik dat als ik win ze net zo blij zijn als ik en dat zij graag een bijdrage leveren.”
Neem ons eens mee in een massasprint.
“Het is zaak om scherp en rustig te blijven in de chaos. Ik let heel goed op, kijk heel goed om me heen. Ik ben voortdurend de steeds veranderende situatie in me op aan het nemen, zie alles. Goed zicht is dus heel belangrijk in een massasprint. Als ik niet in de goede positie zit, kijk ik heel goed of ik nog een gaatje zie waar ik in kan duiken. Dat zijn beslissingen die je in een split second moet nemen. En ja, dat is niet altijd zonder gevaar, maar ik doe het zonder erbij na te denken.
Pas na de finish denk ik weleens: ik kwam wel heel dicht bij de hekken. Het lijkt alsof ik een knopje heb die ik om kan zetten in de laatste kilometers waardoor ik niets meer voel. Soms doen we nog een paar plaatselijke rondes. Een kort klimmetje dat een ronde eerder nog pijn deed, voel ik ineens niet meer in m’n benen als we op de meet afrijden. Het is me ook weleens gelukt om een sprint te winnen, terwijl ik kramp in mijn benen had. Op een of andere manier ga ik door de pijngrens heen als de finish in zicht is. Alsof ik immuun voor pijn ben. Maar na de finish voel ik de pijn in één klap, ben ik helemaal naar de klote.”
Ook naast de fiets ben ik een vaatje buskruit
“Nou, nee… Ik ben naast de fiets veel stiller, kijk eerst vaak de kat uit de boom voordat ik me ergens op m’n gemak voel. Van sprinters bestaat vaak het beeld dat het extraverte types zijn, dat ben ik niet. Op de fiets zeg ik wel waar het op staat. Ik moet mijn ploeggenoten ook hard toe kunnen spreken. Op die momenten zijn wij soms even geen vriendinnen. Dat moet gewoon kunnen. Ik moet op de fiets soms ook een bitch zijn. Er zit natuurlijk wel een grens aan wat en wanneer je iets roept. In een volle finale kan ik geprikkeld reageren. Maar dat doe ik niet als we halverwege de koers zijn, hoor.”
Van sprinters bestaat vaak het beeld dat het egocentrische types zijn.
“Bij de mannen merk je ook wel echt een verschil tussen de sprinters en de overige renners. Bij de vrouwelijke sprinters is dat voor mijn gevoel minder. Je ziet die mannelijke sprinters ook altijd in de weer met kleding, ze zijn een beetje de patsers van het peloton. Maar goed, ik vind het ook belangrijk om goed gesoigneerd op de fiets te zitten. En ik houd ook wel van mooie dingen kopen. Met mijn geld heb ik ook de auto waarin ik nu rij, een Audi, gekocht. Ik geef ook wel toe dat ik bij het kopen van spullen naar het merk kijk. Stiekem kijk ik al naar een mooiere, duurdere Audi.
Naast de fiets treed ik dus wat minder snel op de voorgrond, maar dat neemt niet weg dat ik soms pittig kan reageren en ook echt wel een mening heb. Ik laat me de kaas ook in het dagelijks leven niet van het brood eten.”
Ik ben ook weleens bang op de fiets
“In de sprint nooit. Maar er zijn momenten in de koers, vooral tijdens een afdaling, dat ik denk: dit is wel even een spannende situatie. Ik ben dan vooral bang omdat ik niet weet wat de rensters om mij heen op dat moment doen. Tijdens een massasprint lukt het mij om die gevoelens uit te schakelen.
Neemt niet weg dat ik me realiseer dat het ook fout kan gaan. Zeker na de crash in de Ronde van Polen met Dylan Groenewegen en Fabio Jakobsen, twee jaar geleden, werd ik erg geconfronteerd met de risico’s. Dan zit wel even in je hoofd: zoals met Fabio kan het ook aflopen. Ik heb ook weleens momenten gehad dat ik de hekken in werd gereden, dat het niet veel scheelde of ik had ook een vreselijke klapper op m’n gezicht gemaakt…”
Zijn je ouders vaak bezorgd?
“Mijn moeder kijkt niet naar de laatste drie kilometer. Met de Simac Tour ben ik vorig jaar flink gevallen. Tijdens die etappekoers waren mijn ouders door Nederland aan het toeren met de camper. Ze stonden op de camping vlak bij de finish, hadden niet gezien dat er een grote valpartij was op vier kilometer van de streep.
Ik was de eerste die viel, kreeg het halve peloton over me heen. De renners kwamen over de finish en ik was niet te zien. Mijn moeder is me tegemoet gaan lopen, wist dat het foute boel was. Ik kwam mijn moeder uiteindelijk tegen toen ik weer op de fiets zat, lag helemaal open. Ik ben nog gefinisht, maar daarna moest ik naar het ziekenhuis en moest ik afstappen. Gelukkig had ik niets gebroken.”
Je denkt na zo’n crash niet: de volgende keer doe ik even rustig aan.
“De eerste keer dat je weer op de fiets zit, ben je in het begin wel even wat banger om te vallen. Maar in de sprint lukt het me toch steeds weer om het knopje om te zetten. Na de val in de Simac Tour kon ik een maand niet fietsen door een hersenschudding. Dat is anders dan wat Fabio heeft meegemaakt, dat was next level. Als je zo’n val als Fabio meemaakt, kan ik me voorstellen dat het wel even duurt voor dat je weer vol vertrouwen durft te sprinten.”
Je hebt dus wel al de nodige littekens.
“Die heeft elke wielrenner. Ik zit ondertussen aardig vol met littekens, hoop altijd maar dat mijn tatoeages op mijn beide armen gespaard blijven. Tot nu toe is dat het geval geweest.”
Ik wil net als mijn grote voorbeeld Marianne Vos ook olympisch kampioen op de baan worden
“Ik heb baanambities, ja. Marianne kon in 2008 het fietsen op de baan, het veldrijden en het fietsen op de weg nog combineren. Ik weet niet in hoeverre dat in deze tijd nog mogelijk is. Binnenkort ga ik het er ook met de ploeg over hebben wat mogelijk is.
Ik heb een contract bij Team DSM omdat ik wegrenster ben. Het kan dus niet zo zijn dat mijn wegprogramma te lijden gaat krijgen onder mijn baanambities. De weg blijft ook absoluut op de eerste plaats staan, maar wie weet is het mogelijk om een uitstap naar de baan in te passen. Ik zou me op de baan willen richten op het omnium en wellicht de koppelkoers.”
Helden Magazine
Wil je geen geen inspirerende sportverhalen missen van onze Nederlandse sporthelden? Abonneer je nu snel en ontvang de Helden Magazine op je deurmat, voordat het sportblad in de supermarkten te vinden is. Blijf daarnaast op de hoogte van het recentste sportnieuws en leuke winacties door je aan te melden op onze nieuwsbrief en volg ons op onze social mediakanalen.